Een beer komt uit de doos.
De doos komt uit de beer.
De beer pakt een doos.
De muis springt in de zee.
De muis danst heel goed.
Dit is een blauwe muis.
Het boek blijft dicht.
Ik doe het boek open.
Hij werpt het boek in de mand.
Dit bruin paard is een echt paard.
Dit paard is van hout.
Het paard loopt in de wei.
De fles draait rond.
Hij drinkt de fles leeg.
Zij doet de fles vol.
Het licht wordt groen, wit en blauw.
Het licht wordt bruin, geel en grijs.
Het licht wordt groen, geel en rood.
De kerst-man zingt een lied.
De kerst-man schaatst mooi.
Sin-ter-klaas kruipt op het dak.
De jongen speelt met een bal.
Het kind speelt met een touw.
Zij speelt heel goed met een bal.
Die olifant groet ons.
Hij werpt een bal naar ons.
Hij vecht met een leeuw.
Er kruipt een spin op het web.
De spin doet de web stuk.
Het web van de spin is rood.