Ik neem overal mijn huis mee.

 Ik ben een hond zonder poten.

 Ik ben blauw en groen gemengd.

 Ik heb een kam en geen haar.

 Ik was groot maar wordt klein.


 

 
op 10

 

 

 

 Ik ben lang en leef op het land.

 Ik heb veel ogen en zie niets.

 Het verdwijnt als de zon schijnt.

 Ik kan schieten met water.

 Heb gaten en het water blijft in mij.

 

 


 

menu

klik op de prent onder of boven de zin en daarna op de prent die er moet komen