Het zwijn vliegt door de lucht.

 Zij draagt een stok met een zak.

 Dat dik varken vreet alles op.

 Hij speelt met een springtouw.

 Het zwijn in de modder is vuil.


 

 
op 10

 

 

 

 Hij heeft de plank en een hamer.

 De hond zit op de rug van Knor.

 Hij loopt weg met een blauwe bal.

 Ik steek een euro in het varken.

 Daar een zwijn in een blauwe vest.

 

 


 

menu

klik op de prent onder of boven de zin en daarna op de prent die er moet komen