F11=groter scherm           welke zin past hierbij ?

 

 
    1.   Die jongen steekt zijn tong uit.
    2.   Hij likt aan een rode likstok.
    3.   Zij is boos en steekt haar tong uit.
    1.   Deze groene draak spuwt vuur uit zijn muil.
    2.   De brave draak steekt de open haard in brand.
    3.   De draak zoekt reus Schobberdebonk.
    1.   De poes speelt een liedje op de piano.
    2.   Zij zoekt haar jongen in de piano.
    3.   De piano speelt een liedje op de poes.
    1.   Het meisje aait de poes op de kop.
    2.   Dit kind slaat de kat op haar kop.
    3.   De poes loopt tegen de hand van Tom.
    1.   Hij staat recht op de schommel.
    2.   Het groene kind schommelt heen en weer.
    3.   De schommel werpt het kind op de grond.
    1.   Wat kan deze jongen goed voetballen.
    2.   De bal van die jongen is stuk.
    3.   Die jongen werpt de bal naar Els.
    1.   Die meneer maakt soep in een grote kom.
    2.   In de soep zie ik prei en wortelen.
    3.   De soep staat op het vuur in de keuken.
    1.   De muis is boos en steekt haar vinger omhoog.
    2.   De gele muis trekt een boos gezicht.
    3.   De muis is bang van de stoute poes.
    1.   De schroef van het vliegtuig draait rond.
    2.   Het vliegtuig vliegt tegen een berg.
    3.   In het vliegtuig zitten drie mensen.
    1.   De lichtjes blinken op de kerstboom.
    2.   Het vuur doet de kerstboom branden.
    3.   De mooie kerstboom staat in een bos.