F11=groter scherm
welke zin past hierbij ?
-
Het mannetje van mars is heel ziek.
-
Zij moet naar de badkamer gaan.
-
De verpleegster geeft een spuitje.
-
De gorilla klopt de ballonnen stuk.
-
De grote aap klopt in zijn handen.
-
De mensaap valt uit de boom.
-
De bliksem schiet door de lucht.
-
De bliksem valt op een groot huis.
-
De regen en de wind waaien over het land.
-
De haai zwemt rond de duiker.
-
De duiker zwemt rond de grote haai.
-
Die man heeft een mooi kostuum aan.
-
De helikopter vliegt heel hoog.
-
Het vliegtuig landt op de startbaan.
-
De raket vliegt naar de maan.
-
De meneer zaagt de plank door.
-
De plank wordt door haar doorgezaagd.
-
Met de plank maakt hij een huis.
-
De ooievaar pikt een worm op.
-
De raaf wil die worm niet eten.
-
De worm springt in de bek van de ooievaar.
-
De poes verandert in een mooie leeuw.
-
De kat eet de leeuw op.
-
De leeuw loopt achter de kat.
-
De meester krijgt een pruik op zijn hoofd.
-
Hij wast zijn haar onder het stortbad.
-
Die meneer moet dringend naar de kapper.
-
Die jongen verandert in een mooie aap.
-
De aap is boos op Sander.
-
Sander loopt weg van die stoute aap.