F11=groter scherm
welke zin past hierbij ?
-
Uit die mand komt een slang.
-
De slang bijt in zijn arm.
-
De mand is helemaal leeg.
-
Er zit een papegaai op de tak.
-
De papegaai is rood en blauw.
-
Hij eet een noot van die tak.
-
Er loopt een vrouw heen en weer.
-
Die man loopt van links naar rechts.
-
De heer loopt achter zijn hond.
-
Het kind schiet met pijl en boog.
-
Zij schiet op een olifant.
-
De pijl vliegt recht in de roos.
-
De twee honden vechten voor een been.
-
De grote hond eet de kleine op.
-
Papa hond speelt met zijn zoontje.
-
Er loopt een ridder met een schild.
-
De pijl vliegt op het schild van de ridder.
-
De ridder heeft zijn zwempak aan.
-
De fluit doet de slang dansen.
-
De slang kruipt in de fluit.
-
De man danst mee met de slang.
-
Er komt een dikke spin uit de W.C.
-
De spin kruipt in de rode doos.
-
De deur van de W.C. is dicht.
-
De man hakt de stam van de boom om.
-
Uit de boom vallen drie apen.
-
Zij hakt met een bijl in de wortels.
-
De worm springt van de bek van de ooievaar.
-
De ooievaar pikt de worm op.
-
De worm duikt diep in de zee.