F11=groter scherm
welke
zin past hierbij ?
-
De aap speelt op een piano.
-
De stier speelt op een gitaar.
-
De aap speelt op een gitaar.
-
Er zit een aap op zijn rug.
-
Er zit een aap op haar rug.
-
Hij zit op de rug van de aap.
-
De appel springt in een touw.
-
De appel steekt in een doos.
-
De appel is vast aan een touw.
-
De bijtjes vormen een kring.
-
Dit is een hart gemaakt door de bijtjes.
-
Een hart gemaakt met blaadjes.
-
Het kind is alleen maar blij.
-
Het kind is alleen maar droef.
-
Het kind is blij en droef.
-
De postbode klopt op het raam.
-
De dokter klopt op de deur.
-
Mama doet de deur open.
-
Er staan twee honden voor de poort.
-
De honden bijten de man.
-
Zij zitten voor hun hok.
-
De kat heeft een strik op haar kop.
-
De poes likt aan haar staart.
-
De poot van de poes is rood.
-
Het konijn eet een wortel.
-
Hij staat voor de poort van de keuken.
-
De man geeft een peen aan het konijn.
-
De vrouw pompt de band op.
-
Die heer pompt de band op.
-
De band is stuk en moet naar de garage.