F11=groter scherm
welke zin past hierbij ?
-
Uit de vis zijn muil komen steeds andere vissen.
-
De grote vis eet de kleine vissen op.
-
De vissen zijn bang van de stoute haai.
-
Deze man maakt de laarzen want die zijn stuk.
-
De man klopt met de hamer hard op zijn duim.
-
Hij maakt het eten klaar in de keuken.
-
Die worm kruipt over een groen grassprietje.
-
De kruipende worm eet het grassprietje op.
-
Hij valt van het grassprietje op de grond.
-
De prinses wordt veranderd in een kikker.
-
De kikker is nu boos en eet de prinses op.
-
De prins en de prinses gaan samen op reis.
-
Op het eiland in de zee woedt een echte storm.
-
De storm blaast het eiland weg.
-
Alle bomen op het eiland breken door de felle wind.
-
Deze zieke meneer neemt een warm voetbad.
-
Hij zweet omdat het felle zon is.
-
Die jongen speelt met eendjes in het water.
-
Mijnheer Zwijn pinkt een oogje op iedereen.
-
Het zwijn vraagt voer aan de boer.
-
Dit varken heeft felle pijn aan zijn ogen.
-
De kleinste bokser wordt de winnaar van de wedstrijd.
-
De grote bokser is de sterkste en hij wint.
-
De kleine bokser is bang en loopt weg.
-
Het verkeerde been van die man gaat omhoog.
-
De man trapt op de buik van de dokter.
-
De hamer van de dokter valt op de grond.
-
De haai in de soep eet de kok op.
-
De kok heeft een slang in de soep gedaan.
-
De kok eet de haaiensoep op.