F11=groter scherm             welke zin past hierbij ?

 

 
    1.   Er gebeuren vreemde dingen onder de paraplu.
    2.   Het regent hard op de paraplu.
    3.   De bruine beer is boos op de berin.
    1.   Deze koe heeft een wit-zwart kostuum aan.
    2.   De koe graast in de groene weide.
    3.   De koe danst recht de stal in.
    1.   De spin zakt langs een draad naar beneden.
    2.   Aan deze draad hangt een grote krab.
    3.   De spin valt recht in de bek van de kikker.
    1.   Wat is deze eikel toch lekker, zegt de eekhoorn.
    2.   De eekhoorn werpt een eikel naar zijn vriend.
    3.   De eekhoorn springt van de ene boom naar de andere.
    1.   De beide giraffen zuigen alle twee aan een rietje.
    2.   Zij drinken het water uit de vijver.
    3.   De leeuw wil de giraffen aanvallen.
    1.   Er springt een tweede kikker in de vijver.
    2.   De rode kikker zwemt naar de groene kikker.
    3.   De kikker vlucht weg voor de reiger.
    1.   Het konijn maakt zijn huiswerk op de computer.
    2.   De computer van dit konijn is stuk.
    3.   Het konijn koopt een computer in de winkel.
    1.   De vier muizen aten zich dik aan de lekkere meloen.
    2.   Door het eten van die meloen zijn zij heel ziek.
    3.   De meloen valt op de kop van de drie muizen.
    1.   Er valt een olifant op de grijze muis.
    2.   De grijze muis jaagt de olifant weg.
    3.   De muis loopt weg als de olifant valt.
    1.   Deze stoute wolf heeft juist een konijn opgegeten.
    2.   Het konijn is weggelopen van de wolf.
    3.   Achter de wolf zit een mooi konijn.