F11=groter scherm
welke zin past hierbij ?
-
Pietje de dood heeft een zeis in de hand.
-
Hij maait het gras met een scherpe zeis.
-
Die man loopt mee in de carnavalstoet.
-
Het konijn speelt met de paaseitjes.
-
De paaseitjes vallen op de grond en breken stuk.
-
Het konijn eet de chocolade eitjes op.
-
Deze paashaas plukt de bloemen en eet ze op.
-
Hij plaatst de bloemen in een mooie vaas.
-
De haas plukt bloemen voor zijn vrouwtje.
-
Deze heer kijkt naar de zon en de sterren.
-
De oogarts zegt dat ik een bril moet aan doen.
-
De verrekijker van deze meneer is stuk.
-
De poes komt kijken wat er gebeurt.
-
Zij valt met heer kop door het raam.
-
De poes doet het raam open en kijkt.
-
De heks vliegt op haar bezem in het rond.
-
Zij vliegt en heeft een rode hoed op.
-
De bezem van de heks breekt in drie stukken.
-
Dit vliegtuig maakt een mooie bocht.
-
Het vliegtuig heeft geen benzine en valt.
-
In het vliegtuig zitten twintig mensen.
-
De raket vliegt door de wolken naar de maan.
-
De wolken houden deze raket tegen.
-
De regen valt nu uit de wolken op de raket.
-
Deze jongen was sterker dan de reus.
-
De reus is over zijn voet gestruikeld.
-
De reus is gaan liggen van de schrik.
-
Er vliegen twee duiven rond sneeuwwitje.
-
Zij geeft veel eten aan de duiven.
-
De duiven pikken in de arm van sneeuwwitje.